Een rookbeheersingssysteem moet in geval van brand de rook en warmte doeltreffend afvoeren. Zo’n systeem wordt meestal ingezet als gelijkwaardigheid voor een prestatie-eis uit het Bouwbesluit.
Aangezien er diverse soorten rookbeheersingsinstallaties zijn, zijn er ook vele normen op van toepassing. De belangrijkste normen op het gebied van rookbeheersingssystemen zijn:
NEN 6092 Eisen en bepalingsmethode voor overdrukinstallaties in trappenhuizen
NEN 6093 Beoordelingsmethode van RWA-installaties
NEN 6098 Rookbeheersing voor mechanisch geventileerde parkeergarages
NPR 6095-1 Richtlijn voor het ontwerpen en installeren van RWA-installaties
NPR 6095-2 Richtlijn voor het ontwerpen en installeren van overdrukinstallaties
NEN 2654-3 De eisen aan beheer, controle en onderhoud van rookbeheersingsinstallaties
Tot 2012 kenden we de ‘Regeling Rookbeheersingssystemen 2002′ van het NCP. Dit is een kwaliteitszorg- en certificatiesysteem, samengesteld door en voor alle bij brandbeveiliging betrokken marktpartijen. De eisende partij, vaak de brandweer of een verzekeringsmaatschappij, legt vooraf de uitgangspunten in een Programma van Eisen (PVE) vast. Op basis van dit document worden rookbeheersingssystemen voorzien van een productcertificaat.
Vanaf 1 april 2012 moeten rookbeheersingsinstallaties worden gecertificeerd op basis van het CCV ‘Inspectieschema rookbeheersingsinstallaties’. Dit geldt alleen indien het Bouwbesluit dit voor dat bouwwerk verplicht stelt. In tegenstelling tot de Regeling Brandmeldinstallaties 2002, wordt bij het CCV Inspectieschema Brandmeldinstallaties naar de installatie gekeken in samenhang met andere installaties, de bouwkundige en de organisatorische maatregelen.
Een rook- en warmteafvoerinstallatie (RWA) kan meerdere doelen hebben. Bijvoorbeeld om vluchtroutes langer veilig te houden of om de kans te verkleinen dat de constructie van een gebouw bezwijkt.
Doordat warmte en rook afgevoerd worden, is er voor de brandweer langer de tijd om een bluspoging te doen en dat rook- en brandschade beperkt blijft. Afhankelijk van het doel, gelden er verschillende criteria voor de toelaatbare temperatuur, de zichtlengte in de rook en de rookvrije hoogte onder een rooklaag.
Een RWA bestaat uit een natuurlijk of mechanisch luchtafvoersysteem en een luchttoevoersysteem. Deze worden geactiveerd door een brandmeldinstallatie. Afhankelijk van de situatie zijn er één of meerdere, al dan niet bedienbare, rookschermen nodig. Het is uiteraard noodzakelijk dat al deze componenten naadloos op elkaar aansluiten.
Naast de reguliere rook- en warmteafvoersystemen, kennen we het stuwkrachtventilatiesysteem. Deze wordt vooral toegepast in ondergrondse parkeergebouwen. De sterke stuwkrachtventilatoren zorgen in normaal bedrijf ervoor dat concentraties CO, NOx (verzamelnaam voor verschillende stikstofoxiden) en LPG op een adequate manier worden afgevlakt en afgevoerd.
Bij brand kunnen de ventilatoren op maximaal vermogen worden gestuurd. Hierdoor wordt snel rook en warmte afgevoerd. Het doel van deze installaties is veelal het kunnen weglaten van extra brandscheidingen in een parkeergarage.
Het kan ook noodzakelijk zijn om in bepaalde ruimten van een gebouw (trappenhuizen, liftschachten) een overdrukinstallatie te installeren. In geval van brand zorgt deze installatie voor overdruk in de betreffende ruimte, zodat de rook niet die ruimte in kan stromen. Zo blijft de vluchtweg vrij van rook.
Een overdrukinstallatie in trappenhuizen kan in sommige gevallen een gelijkwaardige oplossing zijn voor de in eerste instantie door het Bouwbesluit vereiste rooksluizen voor een trappenhuis.